Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 6 oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Reconstructie N274" vastgesteld.

Uitspraak



201609878/1/R6.

Datum uitspraak: 12 april 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Schinveld, gemeente Onderbanken,

en

de raad van de gemeente Onderbanken,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Reconstructie N274" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Het college van gedeputeerde staten van Limburg heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert, advocaat te Zoetermeer, en de raad, vertegenwoordigd door drs. W.H.J.M. Smeets, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten van Limburg, vertegenwoordigd door ing . J.H.F. Godschalk, ing. J.I.J.H. van Rooij en ing. R.M.M. Haagmans, als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het plan voorziet in een reconstructie van een deel van de provinciale weg N274. Die weg voert, deels via Duits grondgebied, van Brunssum naar Posterholt. Het deel waarop het bestemmingsplan ziet, ligt aan de westzijde van de kern Schinveld. De reconstructie voorziet onder meer in een wegverbreding en in het verdubbelen van twee bestaande rotondes. De raad acht deze reconstructie noodzakelijk in verband met de voor 2018 voorziene openstelling van de Buitenring Parkstad Limburg (hierna: de BPL) waarop de N274 zal aansluiten. Die openstelling zal naar verwachting tot een toename van het verkeersaanbod op de N274 leiden waarop die weg thans niet is berekend. Na de reconstructie zal de N274 geschikt zijn om het extra verkeersaanbod te verwerken, aldus de raad.

    [appellant], die in de onmiddellijke omgeving van het plangebied woont, kan zich niet met het plan verenigen omdat hij vreest dat hierdoor zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast.

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.    [appellant] heeft naar voren gebracht dat de gemeente ter hoogte van zijn woning een ongelijkvloerse oversteekmogelijkheid voor voetgangers wil realiseren in de vorm van een tunnel onder het tracé. Naar de mening van [appellant] verdient een voetgangersbrug echter de voorkeur boven een tunnel uit een oogpunt van waterproblematiek en sociale veligheid.

3.1.    De raad heeft gesteld dat het bestemmingsplan zowel een tunnel als een brug toelaat om de N274 ongelijkvloers te kunnen kruisen. Indien een tunnel wordt aangelegd, zal deze mede als zogenoemde ecopassage dienen. Volgens de raad behoeft het gebruik van de tunnel voor voetgangers niet op bezwaren te stuiten. Indien voetgangers daarvan desalniettemin geen gebruik wensen te maken, kunnen zij de weg elders oversteken via de bestaande infrastructuur, aldus de raad.

3.2.    Nabij de woning van [appellant] bevindt zich dwars over het wegtracé een smalle strook grond waaraan in het plan naast de bestemming "Verkeer" zowel de aanduiding "specifieke vorm van natuur - ecopassage" is toegekend als de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - voetgangersbrug".

    Artikel 5, lid 5.1, van de planregels luidt als volgt:

"De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[...]

c. een ecopassage met een gescheiden voetgangerstunnel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ecopassage';

[...]

f. een voetgangersbrug ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - voetgangersbrug';

[...]."

3.3.    Uit de hiervoor weergegeven planregeling volgt dat de raad met juistheid heeft gesteld dat het bestemmingsplan op de door [appellant] bedoelde locatie zowel een voetgangerstunnel als een voetgangersbrug toelaat. Naar het oordeel van de Afdeling kan in hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de raad de mogelijkheid van een voetgangerstunnel op voorhand als planologisch onaanvaardbaar had moeten beschouwen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het volgens de raad mogelijk is om zodanige voorzieningen te treffen dat de tunnel schoon en droog blijft en veilig kan worden gebruikt. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond om aan de juistheid van dat standpunt van de raad te twijfelen. Voorts is van belang dat, zoals ook de raad heeft opgemerkt, voor omwonenden ook op andere, nabijgelegen locaties mogelijkheden bestaan om de weg over te steken. De Afdeling is tevens van oordeel dat de raad het plan niet zodanig in detail behoefde te regelen, dat reeds in dat kader een definitieve keuze zou moeten worden gemaakt tussen een tunnel en een brug. De vraag welke keuze uiteindelijk zal worden gemaakt, is onder die omstandigheid een kwestie van uitvoering die het bestek van deze procedure te buiten gaat.

    Het betoog van [appellant] faalt.

4.    Volgens [appellant] heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt waarom niet behoeft te worden gevreesd voor geluidhinder als gevolg van het plan. In dat verband heeft hij erop gewezen dat niet duidelijk is hoeveel dichter de rijbanen van de weg bij zijn woning komen te liggen dan thans het geval is. In aanmerking genomen dat de rijbanen in ieder geval dichterbij komen, dat de weg meer verkeer te verwerken zal krijgen en dat het landbouwverkeer gebruik zal moeten gaan maken van de parallelweg bij zijn woning, acht [appellant] het niet aannemelijk dat de voorziene reconstructie niet of nauwelijks tot een toename van de geluidbelasting leidt. In dat verband heeft [appellant] er tevens op gewezen dat volgens het akoestisch rapport dat mede aan het besluit ten grondslag is gelegd, in het woongebied dat ten noorden van zijn woning aan de andere zijde van de weg ligt wel extra overlast valt te verwachten als geen geluidwerende maatregelen worden getroffen. [appellant] heeft verder betoogd dat bij het akoestisch onderzoek dat tot het rapport heeft geleid, ten onrechte is uitgegaan van standaard modellen en rekenmethoden. Volgens hem is in het rapport ten onrechte geen rekening gehouden met cumulatie van geluid als gevolg van de BPL en als gevolg van AWACS vliegtuigen die zijn gestationeerd op de NAVO basis in Geilenkirchen (Duitsland).

4.1.    De raad heeft erop gewezen dat uit het akoestisch rapport naar voren komt dat zich ter hoogte van de woning van [appellant] in beginsel weliswaar een zekere verhoging van de geluidbelasting zal voordoen, maar dat die blijft onder de waarde van 2 dB die ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder is vereist om te kunnen spreken van een "reconstructie van een weg". De raad heeft verder opgemerkt dat omdat voor een aantal andere woningen in de omgeving de genoemde waarde overschreden dreigt te worden, geluidreducerend asfalt zal worden aangebracht. Daarvan zal volgens de raad ook [appellant] profiteren, in dier voege dat de geluidbelasting op alle verdiepingen van zijn woning lager zal uitkomen dan de belasting in de bestaande situatie. Verder heeft de raad naar voren gebracht dat de Wet geluidhinder er alleen toe verplicht om rekening te houden met cumulatie van geluid voor een woning als het stellen van hogere grenswaarden als bedoeld in die wet noodzakelijk is en de woning in twee of meer geluidzones in de zin van de wet ligt. Voor de woning van [appellant] is het stellen van hogere grenswaarden echter niet nodig, aldus de raad.

4.2.    Het hiervoor bedoelde akoestisch rapport is op 21 april 2016 uitgebracht door Royal HaskoningDHV. In dit rapport is onder meer aandacht besteed aan de woning van [appellant].

    Volgens het rapport zijn de berekeningen uitgevoerd overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en het rekenprogramma GeoMilieu, versie 3.11. In aanmerking genomen dat dit rekenprogramma aansluit bij Standaardrekenmethode 2 als bedoeld in bijlage III bij het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat dit rekenprogramma in dit geval niet had mogen worden gebruikt.

    In hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht, kan ook anderszins geen grond worden gevonden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid waarmee het akoestisch onderzoek is uitgevoerd of aan de juistheid van de conclusies daarvan. Voor zover bij het onderzoek geen rekening is gehouden met het feit dat landbouwverkeer over de parallelweg gaat rijden, wordt opgemerkt dat niet aannemelijk is dat dit verkeer een significant effect heeft op de akoestische situatie ter plaatse. Om die reden behoefde dat verkeer niet afzonderlijk in de beoordeling te worden betrokken. Voorts verschaft het bestemmingsplan naar het oordeel van de Afdeling voldoende duidelijkheid over de toekomstige situering van de weg en de geluidbelasting die daarvan valt te verwachten. De Afdeling heeft verder geen aanknopingspunten om eraan te twijfelen dat geluidwerend asfalt zal worden aangebracht en dat ook [appellant] daarvan profijt zal hebben in die zin dat de geluidbelasting bij zijn woning daardoor na de reconstructie lager uitvalt dan het geval is in de huidige situatie. Reeds in verband daarmee moet worden geoordeeld dat de raad niet gehouden was nader onderzoek te doen naar de mogelijke cumulatie van geluid.

    Ter zitting is nader ingegaan op het betoog van [appellant] dat niet valt in te zien waarom de akoestische situatie bij zijn woning niet zou nopen tot het treffen van maatregelen terwijl dit bij andere woningen wel noodzakelijk zou zijn. Namens het college van gedeputeerde staten is in dat verband toegelicht dat het mede als gevolg van de vormgeving van de te realiseren rotondes voorkomt dat de geluidbelasting bij woningen die verder af liggen van de weg, sterker toeneemt dan bij woningen direct langs de weg. De Afdeling acht dat gelet op de situering van de rotondes en de betrokken woningen niet onaannemelijk. Voor zover [appellant] heeft opgemerkt dat niet duidelijk is hoe het toekomstige verkeersaanbod precies is becijferd, wordt overwogen dat hij ter zitting heeft verklaard dat dit aspect bij die gelegenheid alsnog voldoende is toegelicht.

    Het betoog van [appellant] faalt.

5.    [appellant] heeft de vrees geuit dat als gevolg van het plan de luchtverontreiniging en in het bijzonder de uitstoot van fijnstof toeneemt. In dat verband heeft hij erop gewezen dat de verkeersintensiteit op de N274 de afgelopen jaren al is toegenomen en dat de intensiteit na de reconstructie en de aansluiting op de BPL nog zal toenemen.

5.1.    De raad heeft gewezen op het onderzoek naar luchtkwaliteit dat hij mede aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. Uit dat onderzoek is gebleken dat de grenswaarden uit de Wet milieubeheer niet worden overschreden, aldus de raad.

5.2.    Het onderzoek naar de luchtkwaliteit heeft geresulteerd in een afzonderlijk rapport van Royal HaskoningDHV dat evenals het akoestisch rapport dateert van 21 april 2016. In het rapport over de luchtkwaliteit is vermeld dat wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen die zijn opgenomen in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer , gelezen in samenhang met Bijlage 2 bij die wet. Verder is vermeld dat de jaargemiddelde concentraties langs de N274 voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (zowel PM10 als PM2,5) zullen dalen ten opzichte van de bestaande situatie. In hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht wordt geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusies. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad om redenen van luchtkwaliteit het plan niet heeft mogen vaststellen zoals hij dat heeft gedaan.

    Het betoog van [appellant] faalt.

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Sparreboom

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017

195.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature