Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Prejudiciële vraag (art. 392 Rv). Procesrecht. Art. 384 lid 1 Rv. Ondanks appelverbod wordt hoger beroep ingesteld met een beroep op een doorbrekingsgrond. Het hof wijst dit beroep af, waarna de eiser herroeping vordert wegens bedrog (art. 382 Rv). Wie is de in art. 384 lid 1 Rv bedoelde rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld?

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



5 december 2014

Eerste Kamer

14/03149

EV/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Prejudiciële Beslissing

in de zaak van:

[verzoeker],wonende te [woonplaats],

VERZOEKER in de tweede aanleg,

niet verschenen in de prejudiciële procedure,

t e g e n

TIELS SCHOONMAAKBEDRIJF B.V.,gevestigd te Tiel,

VERWEERSTER in tweede aanleg,

advocaat: mr. M. Ynzonides.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en TSB.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de beschikking in de zaak 823908 van de kantonrechter te Tiel van 14 september 2012;

b. de beschikkingen in de zaak 200.115.670/02 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 februari 2014 en 17 juni 2014.

De beschikkingen van het hof zijn aan deze beslissing gehecht.

2 De prejudiciële procedure

Bij laatst genoemde beschikking heeft het hof op de voet van art. 392 Rv de volgende prejudiciële vraag gesteld:

“Dient in een situatie waarin sprake is van een appelverbod, als appel is ingesteld met een beroep op een zogenoemde ‘doorbrekingsgrond’ en vervolgens het beroep op de doorbrekingsgrond ongegrond is geoordeeld, de appelinstantie te worden beschouwd als ‘de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeftgeoordeeld’ als bedoeld in artikel 384 Rv?”

TSB heeft schriftelijke opmerkingen als bedoeld in art. 393 lid 1 Rv ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt ertoe dat de Hoge Raad de gestelde prejudiciële vraag ontkennend zal beantwoorden.

3 Beantwoording van de prejudiciële vraag

3.1

Bij de beantwoording van de prejudiciële vraag gaat de Hoge Raad uit van de volgende feiten.

(i) De kantonrechter te Tiel heeft bij beschikking van 14 september 2012 de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en TSB op de voet van art. 7:685 BW ontbonden met ingang van 14 september 2012 zonder toekenning van een ontslagvergoeding aan [verzoeker].

(ii) Het door [verzoeker] tegen deze beschikking ingestelde hoger beroep is door het hof bij beschikking van 24 september 2013 verworpen op de grond dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.

3.2

In het onderhavige geding heeft [verzoeker] het hof verzocht, kort weergegeven, om de beschikking van de kantonrechter en/of de beschikking van het hof te herroepen, het geding geheel dan wel gedeeltelijk te heropenen en alsnog de verzoeken tot ontbinding toe te wijzen onder toekenning aan [verzoeker] van een door TSB te betalen immateriële schadevergoeding. [verzoeker] heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat de beschikking van de kantonrechter berust op bedrog van TSB in de procedure (art. 382, aanhef en onder a, Rv) en dat [verzoeker] na de beschikking van de kantonrechter stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van TSB waren achtergehouden (art. 382, aanhef en onder c, Rv).

3.3

Na partijen over het voornemen daartoe te hebben geraadpleegd, heeft het hof op de voet van art. 392 Rv de hiervoor in 2 vermelde prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voorgelegd.

3.4.1

Bij de beantwoording van de prejudiciële vraag wordt het volgende vooropgesteld.

3.4.2

Voor zover hier van belang bepaalt art. 384 Rv in verbinding met art. 391 Rv dat het verzoek tot herroeping van een beschikking wordt gebracht bij de rechter die ‘in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld’. De prejudiciële vraag ziet op het geval dat tegen een beschikking tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst – waartegen ingevolge art. 7:685 lid 11 BW geen hoger beroep of beroep in cassatie openstaat – hoger beroep is ingesteld onder aanvoering van een zogenoemde doorbrekingsgrond, en dit beroep is verworpen omdat de gestelde doorbrekingsgrond zich niet voordoet. De vraag is of in een dergelijk geval de appelrechter dient te worden aangemerkt als de rechter die ‘in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld’.

3.4.3

Volgens vaste rechtspraak kan een rechtsmiddelen-verbod, zoals dat van art. 7:685 lid 11 BW, worden doorbroken indien de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende bepaling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of bij de behandeling van de zaak een zo fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak (zie onder meer HR 29 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4989, NJ 1986/242 in algemene zin en HR 1 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2312, NJ 2011/220 met betrekking tot art. 7:685 lid 11 BW). Voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep volstaat dat een beroep wordt gedaan op een van deze doorbrekingsgronden. Indien het beroep op een doorbrekingsgrond naar het oordeel van de appelrechter slaagt, beoordeelt hij vervolgens het geschil, voor zover aan zijn oordeel onderworpen. Indien het beroep op de doorbrekingsgrond faalt, wordt het hoger beroep verworpen. In dat geval is de beoordeling in hoger beroep beperkt gebleven tot de beoordeling van de (voor)vraag of sprake is van een doorbrekingsgrond.

3.5

Als de beoordeling in hoger beroep beperkt is gebleven tot een ontkennende beantwoording van de vraag of zich een grond voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod voordoet, heeft dat rechtsmiddelen-verbod belet dat het hof in feitelijke instantie opnieuw over de zaak heeft geoordeeld. In dat geval is het de rechter in eerste aanleg die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld in de zin van art. 384 Rv.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

beantwoordt de prejudiciële vraag als volgt:

indien ondanks een appelverbod hoger beroep is ingesteld met een beroep op een zogenoemde ‘doorbrekingsgrond’ en het beroep op de doorbrekingsgrond is verworpen, dient de rechter in eerste aanleg en niet de appelrechter te worden beschouwd als ‘de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld’ als bedoeld in art. 384 Rv;

begroot de kosten van deze procedure op de voet van art. 393 lid 10 Rv op nihil aan de zijde van [verzoeker] en op € 1.800,-- aan de zijde van TSB.

Deze beslissing is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 5 december 2014.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature